Kashmir | Kalasjnikovs en het Venetië van het Oosten
Ze verblijven in ronde hutten van gestapelde stenen, half ingegraven in de grond. Bugarwahli heten zij, afkomstig uit een streek ten zuiden van Kashmir. Dorpen zijn hier niet, alleen de tijdelijke onderkomens voor de herders en hun familie, die hier de helft van het jaar met hun kuddes doorbrengen. Samen met mijn partner Hans maak ik een trektocht van Kashmir naar Ladakh.
Voor vijftig roepies bewaakt een bewoner van een veehoedersnederzetting onze tent tegen dieven. Bij niet betalen wordt de bewaker zelf de bandiet. Onze gids Khazir spreekt met enkele mannen en hoort van hen dat er in het gebied een commando van de moedjahedien bivakkeert. We geven ons geld en een van de camera’s aan Khazir, in de hoop dat hij minder kans loopt om beroofd te worden dan wij. Andere voorzorgsmaatregelen schieten ons niet te binnen.
Bij Humpet, de volgende nederzetting, slaan wij ons kamp op bij een leegstaande nomadenhut. Khazir gaat op onderzoek uit en komt na een uur terug met twee bebaarde jongemannen in lange kaftans. ‘Dit zijn vrienden uit de bergen,’ waarschuwt hij ons – de van tevoren afgesproken ‘code’ voor guerrillastrijders. Moedeloos gaan we zitten. Of de heren soms thee willen?
Een zuiver streven
Er begint een merkwaardig gesprek, waarin de moedjahedien via Khazir vragen op ons afvuren en wij geforceerd vriendelijk het gesprek op apolitieke onderwerpen trachten te houden. De spraakzaamste van de twee, een jongeman met vurige ogen en lang haar, is vervuld van een zuiver streven om al het onrecht hoogstpersoonlijk uit de wereld te bannen. Hij lijkt ook feitelijk de leiding te hebben.
‘Wat komen jullie hier doen?’
Hans schildert hem in heftige streken de verlangens van de ‘echte’ westerse toerist: ‘De cultuur, natuur, de bergwereld. Bergen kennen we niet in het land waar wij vandaan komen.’
‘Werkelijk niet?’ reageert de jongeling en hij lijkt verbaasd en geïnteresseerd.
Het ijs is daarmee enigszins gebroken en we haasten ons hen onze laatste voorraden lekkernijen voor te zetten. De commandant vertelt ons, nadat hij een stuk chocola in zijn mond heeft gestopt, dat ze de Bugarwahli een lesje komen leren, omdat die zich niet aan de orders van de moslimstrijders hebben gehouden. Acht van zijn kameraden zijn op de andere oever van de rivier op ‘strafexpeditie’; hij en zijn vriend houden nu Humpet ‘bezet’.
Hij moet weg om belangrijke dingen te regelen en vraagt ons bij het afscheid of we misschien hun wapens willen zien? Met glimmende ogen halen ze ieder de drie delen van een gedemonteerd automatisch geweer onder hun kleding vandaan: twee Kalasjnikovs.
‘Zesendertig kogels,’ vertelt de commandant trots.
We vragen ons in stilte af voor wie. De andere man, die aanzienlijk minder spraakzaam is, blijft bij ons achter. Bewaakt hij ons? Hoewel slechts weinig ouder dan zijn commandant blijkt hij al zes jaar te strijden, waarvan enkele jaren in Afghanistan. Frontervaring dus, en zijn lege ogen worden begrijpelijk. Na enkele uren komt de commandant hem ophalen, het bezoek is ten einde.
Met angst in ons hart
Vriendelijk zwaaiend verdwijnen onze gasten in de mist. Khazir gaat nog een waterpijpje met ze roken, om de goede verhoudingen te versterken. De volgende dag breken we in alle vroegte ons kamp op, met angst in ons hart dat de overige rebellen minder vriendelijk zullen zijn. We overnachten onder een bergpas bij een familie die ons gastvrij onthaalt.
Pas nadat we via een gletsjer de hoge col naar het westelijke gedeelte van Ladakh oversteken, voelen we ons veilig. Later horen we dat toeristen, die een soortgelijke ontmoeting hadden, tien dagen vast waren gehouden. Een andere buitenlander werd zelfs door fundamentalisten vermoord.
Ruim twintig jaar later bezoek ik Kashmir opnieuw. Ik ga naar de hoofdstad Srinagar, het Venetië van het Oosten. Huisboten met pompeus houtsnijwerk, weelderige zeventiende-eeuwse Moghul-tuinen en, niet te vergeten, milde zomers maken Srinagar tot een topattractie voor de binnenlandse toeristenmarkt. Als er tenminste geen politieke spanningen zijn in het overwegend islamitische Kashmir. Dan leggen stakingen en een avondklok het stadsleven lam.
Zelfs op de website van Airbnb kan ik thuis al een houseboot huren. Via via lijkt me beter.
‘Hij is betrouwbaar, ik geef door dat je komt,’ zei een Ladakhi vriend die af en toe dit roerige deel van Noordwest India bezoekt. En zo komt het dat een modern geklede twintiger mij de hand schudt. Muzaffar, wat ‘zegevierend’ of ‘veroveraar’ betekent, laveert me door een drukker en welvarender Srinagar dan ik me herinner. Destijds zag ik op vrijwel iedere straathoek gestapelde zandzakken. Prikkeldraad en bewapende militairen boden evenmin een geruststellende aanblik.
Parel in de Britse kroon
Lokale moedjahedien, die voor een eigen natie knokten, zorgden voor permanente paraatheid van Indiase zijde. Nabijgelegen Pakistan werpt nog steeds een begerig oog op het Indiase deel van Kashmir. De ‘parel in de Britse kroon’, die eens kunstenaars en schrijvers inspireerde, wordt al vele jaren jaar door beide landen begeerd.
Nu oogt het stadsbeeld vredelievender. Mijn gastheer brengt me naar zijn vaders woonboot. De komende dagen verblijf ik in Engelse stijl, met tapijten op de vloer, gebloemde gordijnen, pseudo-Victoriaans meubilair en aan het plafond bungelen kristallen kroonluchters. Stap aan boord van zo’n boot en het lijkt een sprong in een vergeten verleden. Kashmir was lang een autonoom vorstendom met een Maharadja aan het hoofd. Hij hield de touwtjes stevig in handen en verbood buitenlanders landbezit. De Britse elite, die in de koloniale tijd de verzengende Gangesvlakte ontvluchtte, loste dit op met ‘drijvende paleisjes’.
Langs de Jhelum, een zijrivier van de Indus, ligt Srinagar nog steeds als historische en levendige stad, maar het blijft vooral bekend om de boten op het Dal- en Nagin-meer. Ik snuif de grandeur van weleer. Riaz serveert Engelse thee. Hij ‘hoort’ bij de boot en is kok en schoonmaker. Muzaffars vader schuift aan. Hij is twee jaar ouder dan ik, heeft twee zonen en evenveel dochters.
Muzaffar, zijn jongste, bezit een trekkingbureau met als motto: ‘lets explore the new world’. Vader is nog afgezant van de oude wereld. Hij maakte mee hoe de toeristenbusiness door toegenomen geweld opdroogde en van generatie op generatie overgeërfde woonboten verpauperden. Voor de trouwe werknemer Riaz heeft hij een vrouw gezocht.
‘Een man alleen is niet goed.’
Ik ontmoet zijn echtgenote in het hutje waar Riaz de maaltijden voor toeristen kookt. Hier geen luxe sofa maar een mat op de grond. De verbintenis lijkt gelukkig, onder Nasima’s uitpuilende jurk groeit nieuw leven.
Een handelaar komt buurten en biedt me een rondleiding aan in zijn papier maché fabriek. De felgekleurde producten zijn in mijn ogen kitsch, maar het proces hoe dergelijke kitsch vorm krijgt, wil ik wel zien. Een stoffige trap in een vervallen gebouw voert naar een vertrek met wat gereedschap. Werknemers ontbreken. Na een vluchtige uitleg word ik naar een met beschilderde kerstballen, schalen, vazen en doosjes uitpuilende zaal gebracht. Ik stel de verkoper teleur: ik verzamel slechts indrukken, geen prullaria.
Is dit het paradijs of een toeristenval?
Terug op mijn bootveranda tuffen waterplanten opslurpende radarboten langs. Ze pakken een uitdijend probleem aan. Het meer raakt vervuild en wanneer de prut niet verwijderd wordt, groeit alles dicht. Peddelaars varen als Venetiaanse gondeliers met toeristen rond of verkopen souvenirs. Aan de overkant van het watervlak troont majestueus een fort op een heuveltop. Verder weg omzomen bergen met toefjes sneeuw de vruchtbare vallei.
In de wintermaanden ligt daar een skioord. Naast mijn woonark ligt een budgetbootje. Gehuurd door een Française en haar Nepalese vriend. Ze komen bij mij van de zonsondergang genieten. Aan dat genot voegen ze een joint toe, die ik afsla. De verandagordijnen wiegen in de zwoele wind. Moskeegezang vermengt zich met watergeluiden, gebrom van een motorboot met waterskiër, maar ook toeterend verkeer van de vaste wal. Zilverreigers balanceren op waterplanten en zakken tot hun achterwaarts knikkende knieën weg in het nat.
Duiven roekoeën, silhouetten van roofvogels tekenen zich af tegen een vlammende avondlucht en zwaluwen scheren over. Is dit het paradijs of een toeristenval? De Nepalees stelt zich voor als ‘Himalaya’ en schenkt mijn theeglas vol met mangosap. Knipogend haalt hij uit zijn binnenzak een flesje vocht waarmee hij de inhoud van zijn glas verdund. Rose, zijn Franse schone, is tot over haar oren verliefd. De gezamenlijke avondmaaltijd wordt op hun boot geserveerd.
Vogelgeluiden en moskeegezang
Volgens afspraak klopt ‘bootknecht’ Riaz om 4.00 uur ’s ochtends op mijn deur. Ik daal via een trap naar een wachtende shikara. Vleermuizen hebben het luchtruim van de zwaluwen overgenomen. Mijn vervoermiddel voelt als een schommelend waterbed. In de duisternis roeit bootsman Abdul. Het ritmische geluid van zijn roeispaan lijkt de stilte te versterken, tot de dag ontwaakt en overgaat in een kakofonie van vogelgeluiden.
Alleen de koekoek kan ik thuisbrengen. Moskeegezang doet opnieuw een duit in het zakje. Vrouwen in ranke boten plukken waterleliebladen om op de wal te verkopen als veevoer. De knoppen zijn nog dicht.
‘Van tien tot vijf gaan ze open,’ zegt Abdul.
We passeren visserslui, die net als vissende vogels doodstil op hun prooi wachten. Bij drijvende tuinen groeien pompoenen met lelieblanke bloemen. IJsvogels schieten weg. Via kanalen met bruggen zoals in Giethoorn naderen we ons einddoel: een drijvende markt. Wordt hier gehandeld of is dit show? Het lijkt vooral een gezellig samenzijn. Ook andere shikara’s zwermen rond. Camera’s in de aanslag. En ik doe vrolijk mee. Echt of nep maakt niet uit, voor de Kashmiri is dit broodwinning.
Na het ontbijt per gemotoriseerde riksja naar een Moghul-tuin. Vanaf een heuvel dalen terrassen met waterpartijen naar het Dal-meer af. Aan weerszijden van de waterweg pronken bloemperken onder schaduwrijke bomen. Kashmiri-families picknicken en ik ben voor hen een dankbaar foto-object. Leuk voor thuis: ‘we hebben een echte toerist ontmoet’.
Ik blijf enkele dagen in Srinagar en dwaal door de binnenstad met zijn bakstenen huizen met houten uitbouwen. Aan moskeeën hier geen gebrek, zoals de Jammu Masjid met zijn 370 houten pilaren. De Rozabal-moskee claimt de tombe van Jezus van Nazareth. ‘Trust in God’ hangt naast een huis met een ‘gun factory’. Ik denk terug aan mijn avontuur met Hans.
Slenterend langs bedrijvige kooplui en handwerkers, langs slapende straathonden en sieradenwinkels voor de gegoeden. Ik kniel naast een zwartgeklede vrouw, die een bedelhand ophoudt. Zelfs achter het gaas van de sleetse boerka zijn haar ogen niet zichtbaar. Ik realiseer me: ik heb het goed.
De rust op mijn luxe boot is lavend, maar de Ladakhi bergen lokken. Ook daar ben ik gast, maar ik voel me minder ‘wandelende portemonnee’ of ‘lokaas voor verkopers’. Toch hoop ik in de toekomst nogmaals door deze intrigerende stad te zwerven. Het is een paradijs, maar wel eentje waar elk moment de vonk in het kruitvat kan slaan.
Heb je genoten van dit verhaal van Myra de Rooy? Lees dan ook haar nieuwste boek (2024) Fietsend door de Himalaya.
Geoloog Myra de Rooy is schrijver, bergbeklimmer (o.a. eerste Nederlandse vrouwenexpeditie) en solohiker. De Himalaya met zijn besneeuwde toppen, pelgrimsoorden en bergpassen waar gebedsvlaggen wapperen behoren tot haar favoriete reislandschap. Noorwegen is een goede tweede. Lopend, klimmend, liftend of met lokaal vervoer bezoekt ze afgelegen streken. Het gaat haar daarbij om de combinatie van de woeste natuur en de cultuur van de gastvrije bergbewoners.